Dit staat in de pas verschenen Kamerbrief over de voortgang van het waterstofbeleid.
Duidelijkheid over industrieverplichting
Volgens Europese regels moet Nederland ervoor zorgen dat de industrie in 2030 42% hernieuwbare waterstof gebruikt. Nederland legt een deel van die doelstelling via een industrieverplichting op aan bedrijven. Maar hoe werkt die industrieverplichting precies?
Verplichting tot en met 2035 opbouwen
In het Pakket voor Groene Groei en de Voorjaarsnota stond dat bedrijven die waterstof gebruiken, verplicht 4% hernieuwbare waterstof moeten inzetten in 2030. Het voorstel is om deze verplichting elk jaar op te bouwen, tot het doel in 2035 is bereikt.
Dit zijn de plannen voor de tussentijdse doelen:
| Jaar |
Hoogte verplichting per jaar |
| 2027 |
0,2% |
| 2028 |
1% |
| 2029 |
2% |
| 2030 |
4% |
| 2031 |
4,9% |
| 2032 |
6,1% |
| 2033 |
7,4% |
| 2034 |
8,6% |
| 2035 |
9,9% |
Flexibele opties voor bedrijven
Er komen verschillende opties die bedrijven flexibiliteit geven om te voldoen aan hun industrieverplichting. Deze zijn:
De opbouw van de verplichting en de flexibiliteitsopties komen in een algemene maatregel van bestuur. Betrokken bedrijven en andere partijen kunnen naar verwachting begin 2026 hun mening hierover geven via een consultatie.
Gedeeltelijke vrijstelling voor ammoniakproducenten
Er ligt een voorstel om ammoniakproducenten voor 60% van deze verplichting vrij te stellen. Dat betekent dat de verplichting geldt voor 40% van hun waterstofgebruik. Over dat deel geldt dezelfde opbouw van het aandeel hernieuwbare waterstof als voor de rest van de industrie.
Een aangenomen motie stelde voor om ammoniakproducenten helemaal vrij te stellen, maar daarvoor is geen juridische basis. Bovendien kan dit ervoor zorgen dat andere Nederlandse bedrijven extra moeten bijdragen om de Europese doelstelling te halen. Dat zorgt voor oneerlijke concurrentie binnen de markt.
Extra regels voor koolstofarme waterstof
Voor een aantal typen koolstofarme waterstof is extra beleid nodig. Dit komt doordat de typen sterk van elkaar verschillen en het gebruik per type anders is.
Daarnaast verschillen de bron en productiemethode van koolstofarme waterstof sterk met die van hernieuwbare waterstof. Ook is er een beleidsverschil: koolstofarme waterstof telt niet mee voor Europese hernieuwbare waterstofdoelen.
Kansen voor koolstofarme waterstof in de petrochemie
Het kabinet ziet vooral kansen voor de productie van koolstofarme waterstof in de petrochemie en wil dit verder stimuleren. Dit deel van de chemische industrie verwerkt aardolie en aardgas tot verschillende chemische stoffen en producten.
Tijdens die processen ontstaan bijproducten (restgassen). Op dit moment verbranden de petrochemische bedrijven die restgassen om zo hitte te produceren. Daarbij komt CO₂ vrij. Een aantal bedrijven heeft plannen om die restgassen te gebruiken om waterstof te maken. Daarbij vangen ze de CO₂ af om ondergronds op te slaan, wat helpt om de CO₂-uitstoot flink te verminderen. Bedrijven kunnen de waterstof vervolgens zelf weer gebruiken om te verbranden voor hitte of te leveren aan andere bedrijven.
Verdere beleidsstatus en behoefte naar onderzoek
Voor sommige typen koolstofarme waterstof is er al genoeg beleid. Andere typen zijn waarschijnlijk pas later op grote schaal beschikbaar, dus daar is nu nog geen extra beleid voor nodig. Naar een aantal typen is meer onderzoek nodig.
Andere ontwikkelingen
In de brief lees je ook over ontwikkelingen rondom:
- nieuwe wetten;
- infrastructuur, zoals het landelijke waterstofnetwerk en opslaglocaties;
- het stimuleren van vraag naar waterstof;
- het vergroten van aanbod van waterstof;
- innovatie;
- en kansen voor de maakindustrie.
Meer informatie